2022-11-14
Wanneer de graafmachine loopt, moet het werkapparaat zo dicht mogelijk bij het midden van het lichaam worden opgeborgen om de stabiliteit te behouden; de eindaandrijving moet achter worden geplaatst om de eindaandrijving te beschermen.
Rijd zoveel mogelijk over obstakels zoals boomstronken en stenen om te voorkomen dat de baan gaat kronkelen; als u over een hindernis moet rijden, zorg er dan voor dat het midden van de baan op de hindernis ligt.
Gebruik bij het passeren van de heuvel altijd het werkende apparaat om het chassis te ondersteunen om te voorkomen dat de carrosserie hevig schudt of zelfs kantelt.
Het langdurig stationair laten draaien van de motor op een steile helling moet worden vermeden, anders leidt dit tot een slechte smering door de verandering van de oliepeilhoek.
Als de machine over lange afstanden rijdt, zal de temperatuur in de rol en de rijmotor hoog oplopen als gevolg van langdurig draaien, wat resulteert in een verminderde viscositeit van de olie en slechte smering. Daarom moet het regelmatig worden uitgeschakeld om af te koelen en de levensduur van het onderlichaam te verlengen.
Graaf niet in de buurt van de drijvende kracht van lopen, anders zal de overmatige belasting vroegtijdige slijtage of schade aan de eindaandrijving, rupsband en andere lagere onderdelen veroorzaken.
Bij het bergopwaarts lopen moet het aandrijfwiel achter zijn om de hechting van de baan op de grond te vergroten.
Als u bergafwaarts loopt, moet het aandrijfwiel vooraan staan en moet de bovenste baan worden vastgedraaid om te voorkomen dat de carrosserie onder invloed van de zwaartekracht naar voren glijdt en gevaar veroorzaakt bij het parkeren.
Bij het lopen op de helling moet het werkende apparaat vooraan worden geplaatst om de veiligheid te garanderen. Steek na het parkeren de bak voorzichtig in de grond en plaats het blok onder de baan. Vertraag bij het draaien op steile hellingen en draai het rechterspoor naar achteren als u naar links draait om het risico van draaien op een helling te verkleinen.